Ronny Delrue in CIAP Hasselt
Over wandelen, verdwalen, verdwijnen en verschijnen
Annelies VANTYGHEM
2014
Onlangs verliet CIAP de minder centraal gelegen gelatinefabriekssite om de deuren op een nieuwe locatie te openen: het voormalige provincieraadgebouw in de Hasseltse binnenstad, waar tot voor kort de Rechtbank van Eerste Aanleg was ondergebracht. Op vraag van Ronny Delrue (°1957, Heestert), die het nieuwe CIAP als eerste artistiek mocht inpalmen met een solopresentatie, werden de ingrepen om het gebouw tentoonstellingsklaar te maken voorlopig tot een minimum beperkt. Zijn schilderkunstige totaalingreep gaat dan ook expliciet in dialoog met het gebouw en zijn geschiedenis en voegt een betekenisvolle actuele tijdslaag toe.
Het statige Hasseltse provincieraadgebouw is een toonbeeld van 19de-eeuws eclecticisme en duidelijk ontworpen om te imponeren. De pracht en praal waarmee de binnenruimtes zijn opgeluisterd, maken ze allesbehalve neutraal. Niet evident om er actuele kunst te tonen. Maar met een goed oog en gevoel voor de genius loci weet Ronny Delrue van deze moeilijkheid een deugd te maken. Verrassend genoeg niet met werken in makkelijk combineerbare zwarten, witten en grijzen, zoals we van hem zouden verwachten, maar met nieuwe, grote, kleurrijke schilderijen. Tot voor kort creëerde de kunstenaar vooral somberkleurige, stugge, hermetische doeken die intrigeren omwille van hun introvert karakter. Zo zijn er in CIAP enkele te zien: een donker beeld waaruit, als je tijd neemt om erin te verdwalen, twee figuren uit de weerbarstige verf opdoemen en details uit een nachtelijk landschap oplichten; en een blow up van een hoofd dat je doorheen een grijs gordijn van verfstreken en -lagen aankijkt. In deze werken liggen de kiemen van thema’s die binnen deze tentoonstelling worden verdiept: het spanningsveld tussen verdwijnen en verschijnen en het hoofd als een labyrint van gedachtegangen en denkkamers.
Centrale figuur binnen de tentoonstelling is Karel, een patiënt die de kunstenaar tijdens zijn deelname aan de door Jan Hoet gecureerde tentoonstelling ‘Y.E.L.L.O.W. Actuele Kunst en Psychiatrie’ (2001) leerde kennen. Delrue raakte geïntrigeerd door en bevriend met de imposante en vindingrijke man achter de ziekte en bewaarde foto’s van hem in zijn atelier. Af en toe sprongen ze hem opnieuw in het oog tot ze dit jaar inspireerden tot een nieuwe schilderijenreeks: kleurrijke variaties van Karel ten voeten uit die met de armen ruggelings gekruist tegen een muur aanleunt en strak de ruimte inkijkt. Een vergrote versie van de foto prijkt als staatsieportret, als kroonstuk op de marmeren schouw in de eindruimte van deze tentoonstelling en vormt de interpretatiesleutel tot Delrue’s recentste schilderijen. De geschilderde figuren verbeelden Karel in veel facetten: de Karel die de kunstenaar ontmoette als dromer, intellectueel, vrije denker en gevangene binnen zijn kwetsbaarheid, maar ook de tijdloze Karel als archetype van de mens, Karels uit de geschiedenis (Keizer K., K. de Goede, de Grote, Martel…), de Karel in Delrue als kunstenaar en mens, en de Karel binnen onszelf.
Karel moet op Delrue zo’n kleurrijke en veelzijdige indruk hebben gemaakt, dat het verkennen van een uitgebreider en feller kleurenpalet onvermijdelijk werd. Opvallend bij deze recente stijlevolutie is het belang van de kleur wit. Wit van het doek dat nog doorschemert, wit van de grondlaag waarmee het doek werd geprepareerd en genuanceerde witte verftinten als fond voor of sluier over het beeld worden projectievlakken voor onze verbeelding. ‘Het bewust weglaten van verdere informatie verbreedt het parcours’, schreef de kunstenaar in een notitie van 19.10.2014. Verder is duidelijk te zien hoe de laag op laag techniek van vroegere schilderijen nu hand in hand gaat met een spontaan, licht en snel tekenen met verf op doek, dat ongetwijfeld is geworteld in Delrue’s talrijke dagboektekeningen en in zijn doctoraat over de gecontroleerde ongecontroleerdheid van tekenen. Resultaat is een verfrissende kruisbestuiving tussen de snelheid van schetsen en de traagheid van gelaagd schilderen.
Ook het spel dat de kunstenaar met de spiegels in en de deuropeningen tussen de ruimtes speelt, verrijkt de gelaagdheid van de tentoonstelling. De relatie tussen de geportretteerde, de kunstenaar en onszelf als kijker wordt erdoor geïntensifieerd. We worden spiegelbeeld van het geschilderde personage, tussen de lagen van de beelden gezogen, erin geïntegreerd en ermee geïdentificeerd. Delrue doet ons kijken naar, bekeken worden door en samenvallen met de ander, maar ook reflecteren over onszelf. Vragen doemen op. Waar ligt de grens tussen geestelijk gezond en ziek, normaal en abnormaal? Wat is normaal? Hoe verhouden geest, ziekte, vrijheid en beperking zich tot elkaar? En bestaan deze grenzen? Of vloeit alles in wisselende verhoudingen ineen via herinneringen, projecties en verlangens, interpretaties en realiteit? Op plekken waar binnen één blikveld via spiegels of doorgangen meerdere werken zichtbaar zijn, openbaren zich visuele verbanden. Zo zien we decoratief behangpapier en spatten op de bevuild geraakte foto van Karel in de schilderijen en tekeningen verschillende gedaanten aannemen: cirkels als symbool voor dromen, ‘sterren zien’, gekheid, visioenen en hallucinaties, afstand tot de werkelijkheid; cirkels als lichtpunten, geniale inzichten, raderen in het hoofd, kernen in gedachteclusters; cirkels als brilglazen maar ook bollen die verblinden en verstikken, naar adem doen happen, naar de keel grijpen of braakbal worden; cirkels die gevangen zetten, beperken en inperken.
Het vuil dat zich op de foto van Karel heeft vastgezet, zien we niet enkel terugkeren in patronen, als tekens of in de vorm van picturale ‘ongelukjes’ in de schilderijen, maar ook in de pokken en schimmels op de wanden van de tentoonstellingsruimtes. Bijzonder sterk aan Delrue’s presentatie in CIAP is dan ook de versmelting ervan met het op een bijna picturale manier aangetaste historische interieur, een harmonieuze relatie die zich spitsvondig getrapt voltrekt: van littekens in het gebouw die rijmen met het craquelé in door Delrue gerecupereerde en bewerkte rommelmarktschilderijen, over betekende of overschilderde oude zwart-wit foto’s van personages die – met wat verbeelding – ooit in dit provincieraadhuis machteloos werden berecht of machtig recht hebben gesproken, over stucwerk dat visueel accordeert met schilderijenkaders en spiegelranden die kaders rond Delrue’s beelden worden, tot sporen op de muren van ingelijste beelden die ooit in dit interieur moeten hebben gehangen. Betekenisvol in dit opzicht is ook het ontbreken van identificatielabels bij de werken. Ze zouden het haast naadloos vervloeien van Delrue’s werken met de architectuur en geschiedenis van het gebouw enkel hebben verstoord. Nu lijkt het alsof sommige van Delrue’s werken hier altijd al waren, met het gebouw een verleden delen en op hun verhuis wachten. Nu stappen we een monumentale schilderkunstige totaalinstallatie binnen, maken we een boeiende wandeling doorheen de kamers van een schilderij en (ver)dwalen we in de geest van Karel.